2004
Volume 30, Issue 3
  • ISSN: 0169-2216
  • E-ISSN: 2468-9424

Abstract

Het monumentale Capital in the Twenty-First Century van de Franse econoom Thomas Piketty heeft het afgelopen halfjaar veel stof doen opwaaien. Sommigen zagen er gelijk een mijlpaal in de economische wetenschap in, dat in hetzelfde rijtje terecht zal komen als Marx’ Het Kapitaal en Keynes’ A General Theory of Employment, Interest and Money. Anderen meenden daarentegen dat Piketty weinig nieuws te melden heeft of dat het een links pamflet betreft waarin hij de cijfers op onaanvaardbare wijze heeft gemanipuleerd. De vergelijking met Marx is in een aantal opzichten wel op zijn plaats, niet alleen vanwege de titel, maar vooral ook omdat Piketty net als zijn illustere voorganger een poging doet om de fundamentele bewegingswetten van het kapitalisme in kaart te brengen. Anders dan Marx heeft hij daarbij het voordeel over veel meer, betere en langere cijferreeksen te beschikken om zijn theoretische analyse empirisch te onderbouwen. Dat levert een mooi en overtuigend relaas op van hoe het belang van kapitaal en kapitaalinkomens in de periode tussen de Eerste Wereldoorlog en de jaren zeventig gestaag is afgenomen om sindsdien een comeback door te maken. Piketty waagt zich vervolgens aan een toekomstperspectief waarin het kapitaal weer net zo dominant wordt als in de tijd van Marx.Wie over kapitaal en kapitaalinkomens schrijft, schrijft per definitie ook over arbeid. Marx is dan ook zeker zo beroemd om zijn beschouwingen over de factor arbeid en de werkende klasse als om zijn analyses van het kapitaal. Denk aan klassieke begrippen als de arbeidswaardeleer – die nu overigens alom als onjuist wordt afgedaan – de uitbuiting van de loonarbeiders, het reserveleger van werklozen en de vervreemding van de arbeid. Arbeid is echter de grote afwezige in het boek van Piketty. Beter gezegd, arbeid is simpelweg het complement van kapitaal. Als het aandeel van het kapitaalinkomen in het nationaal inkomen groeit, dan neemt het aandeel van het arbeidsinkomen per definitie af. Het aandeel van het kapitaalinkomen berekent Piketty als het rendement op kapitaal vermenigvuldigd met de omvang van het kapitaal ten opzichte van het nationaal inkomen. Hoewel dit een wiskundige identiteit is en dus per definitie juist, is het geen ‘onschuldige’ formule. Ze richt de aandacht immers louter op de kapitaalzijde van de economie. Je kunt dezelfde formule ook schrijven in termen van arbeid. Dan wordt ze: één minus de loonvoet gedeeld door de arbeidsproductiviteit. Daarmee richt je de aandacht bij het verklaren van de ontwikkeling in de verhouding kapitaal-arbeid vooral op die laatste twee factoren: loonvoet en arbeidsproductiviteit. Bij Piketty spelen die echter zo goed als geen rol. Hij stelt simpelweg dat het (netto-)rendement op kapitaal (r) op langere termijn stabiel is (rond de vijf procent). Doordat de trendmatige economische groei (g) steeds lager wordt, groeit het kapitaal sneller dan het nationaal inkomen (zijn veelbesproken formule r > g). Het kapitaal zal dan onvermijdelijk een steeds groter deel van het nationaal inkomen opeisen en het aandeel van arbeid zal steeds kleiner worden. Doordat het kapitaal bovendien zeer scheef verdeeld is en sterk geconcentreerd bij een kleine bovenlaag, gaat dit gepaard met een groeiende vermogens- en inkomensongelijkheid. Ziedaar de terugkeer naar negentiende-eeuwse verhoudingen.De groei van het kapitaalaandeel die Piketty beschrijft, spoort met de al eerder voor vele landen geconstateerde daling van het arbeidsaandeel in het nationaal inkomen. Doordat de loonontwikkeling achterblijft bij de productiviteitsontwikkeling, profiteren de werknemers minder van economische groei dan de kapitaalbezitters. Over de oorzaken hiervan lopen de meningen nog uiteen. Piketty richt zich, zoals gezegd, uitsluitend op de kapitaalzijde. Hij stelt eenvoudigweg dat het rendement op kapitaal op langere termijn stabiel is, maar biedt daar geen echte verklaring voor.De vraag is dan natuurlijk waarom werknemers – of hun vertegenwoordigers: de vakbonden – genoegen zouden nemen met een steeds kleiner deel van de nationale koek. Om die vraag te beantwoorden dienen we de aandacht te richten op de (machts)verhouding tussen arbeid en kapitaal. Zo is er al vaker op gewezen dat de macht van het kapitaal groter wordt, doordat kapitaal internationaal mobiel is en de factor arbeid in verschillende landen tegen elkaar kan uitspelen. Als de lonen in Nederland (te) hoog zijn, kan een bedrijf zijn activiteiten naar Polen of China (dreigen te) verplaatsen. Tegelijkertijd – en in samenhang hiermee – is de macht van de vakbonden afgenomen. In bijna alle westerse landen worden zij geconfronteerd met ledenverlies. Bovendien is het beleid van veel overheden, gericht op bezuinigingen, liberalisering, marktwerking en concurrentie, weinig vakbondsvriendelijk. Daar staat echter tegenover dat het aanbod van de factor kapitaal, door de ontwikkelingen die Piketty beschrijft, steeds overvloediger wordt. Tegelijkertijd wordt de factor arbeid, als gevolg van demografische ontwikkelingen (bevolkingskrimp), schaarser. Je zou verwachten dat hiervan een tegengesteld effect uitgaat, waardoor de prijs van arbeid (loon) omhoog wordt gedreven in verhouding tot de prijs van het kapitaal. Hoe komt het dat we hiervan in de cijfers nog niets zien?Zo geeft een boek, dat het kapitaal weer in het middelpunt van de belangstelling van economen heeft geplaatst, toch vooral aanleiding om ons nog meer te verdiepen in de plaats van arbeid in de 21ste eeuw. Wie werkelijk een omvattende theorie van het hedendaagse kapitalisme wil ontwikkelen, zal daarin aan arbeid net zo’n centrale plaats moeten toekennen als aan het kapitaal.

Loading

Article metrics loading...

/content/journals/10.5117/2014.030.003.257
2014-09-01
2024-11-09
Loading full text...

Full text loading...

/content/journals/10.5117/2014.030.003.257
Loading
This is a required field
Please enter a valid email address
Approval was a Success
Invalid data
An Error Occurred
Approval was partially successful, following selected items could not be processed due to error