-
oa Naar een open samenleving? Recente ontwikkelingen in sociale stijging en daling in Nederland
- Amsterdam University Press
- Source: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, Volume 27, Issue 1, Mar 2011,
Abstract
In 1995 verscheen onder redactie van Jaap Dronkers en Wout Ultee de bundel Verschuivende ongelijkheid in Nederland die een staalkaart bood van de stand van het Nederlandse onderzoek op het gebied van ongelijkheid en sociale mobiliteit. Sindsdien lijkt het onderzoek naar sociale mobiliteit wat naar de achtergrond verdrongen. Dat is merkwaardig, want zowel in de populaire media als in wetenschappelijke literatuur wordt steeds vaker gesuggereerd dat zich een trendbreuk aftekent in de sociale mobiliteit. Waar vijftien jaar geleden de algemene opvatting was dat de samenleving steeds ‘opener’ wordt en veel kinderen in sociaal opzicht (bijv. beroepsstatus) stijgen ten opzichte van hun ouders, heerst er nu een pessimistischer stemming. De kans op sociale stijging lijkt af te nemen, terwijl de kans op sociale daling groeit en de samenleving zou zich voor bepaalde groepen (allochtonen, lagere opleidingen) juist weer steeds meer sluiten. In dit licht is het een prijzenswaardig initiatief van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) om een project over sociale stijging en daling te starten en twee sociologen van de Radboud Universiteit Nijmegen, Jochem Tolsma en Maarten Wolbers, de opdracht te geven de stand van zaken op dit terrein in kaart te brengen. Het resultaat is een compact en lezenswaardig boekje met de uitkomsten van analyses van de Familie-enquête Nederlandse Bevolking (FNB). Dit survey is in de periode 1992-2009 vijf maal gehouden en biedt niet alleen mogelijkheden om de ontwikkelingen in deze periode in kaart te brengen, maar bevat ook veel gegevens die een vergelijking tussen ouders en kinderen mogelijk maken. Daardoor biedt het uiterst interessant materiaal voor het onderzoeken van zowel intragenerationele als intergenerationele mobiliteit. Het klassieke sociale mobiliteitsonderzoek richt zich vooral op onderwijsdeelname en beroepsstatus. Deze twee terreinen krijgen dan ook ruime aandacht in Naar een open samenleving?, maar daarnaast worden ook de ongelijkheid en sociale mobiliteit op de terreinen culturele participatie, wonen en gezondheid geanalyseerd. Het boek biedt daarmee een breed overzicht van de stand van zaken en trends ten aanzien van sociale mobiliteit. Voor collega-onderzoekers is het boek helaas wat summier in de beschrijving van onderzoeksmethode en operationalisering van variabelen. Hopelijk wordt dit later ondervangen in meer technische papers voor vakgenoten.Wat de uitkomsten van het onderzoek betreft, valt op dat zich niet op alle terreinen vergelijkbare trends voordoen. Daardoor is in algemene zin niet goed te zeggen of de Nederlandse samenleving nog steeds meer open wordt en of sociale daling een meer algemeen verschijnsel wordt.In het onderwijs is, als we opeenvolgende geboortecohorten vergelijken, nog steeds sprake van stijging, vooral bij de vrouwen. Het opleidingsniveau van de ouders blijkt voor de onderwijsprestaties van jongens geleidelijk aan belang in te boeten, maar bij meisjes onverminderd van groot belang te zijn. Als gevolg hiervan komt het bij jongens steeds vaker voor dat zij een lager opleidingsniveau bereiken dan hun ouders, terwijl dit bij meisjes juist minder vaak voorkomt. Overigens behaalt toch nog altijd de helft van de jongens uit de jongste generatie (geboren tussen 1970 en 1984) een hoger opleidingsniveau dan hun ouders.Op het gebied van arbeid blijkt de sociale mobiliteit echter te stagneren: de beroepsstatus van de jongste generaties mannen en vrouwen (in dit geval geboren tussen 1960 en 1969) is lager dan die van oudere generaties. Hierbij gaan de auteurs mijns inziens te snel voorbij aan de mogelijkheid dat deze jongste generatie in de resterende jaren op de arbeidsmarkt nog in status zou kunnen stijgen. Evenmin staan zij stil bij het feit dat de arbeidsparticipatie, vooral van vrouwen, in jongere cohorten aanzienlijk hoger is. Ook als een kleiner percentage van de werkenden in een beroep met een hoge status terechtkomt, zou dit toch een groter percentage van het totale cohort (inclusief niet-werkenden) kunnen zijn. Een haast onvermijdelijke consequentie van de stijging van het opleidingsniveau in combinatie met een daling van de beroepsstatus is dat een hogere opleiding steeds minder garantie biedt voor een hoge beroepsstatus: er treedt diploma-inflatie op. Toch is het opleidingsniveau wel de belangrijkste determinant van de beroepsstatus, aanzienlijk belangrijker dan het beroep van de vader.Op het gebied van culturele participatie kunnen de auteurs helaas geen inzicht bieden in verschillen tussen generaties. Wel laten zij zien dat in de afgelopen tien jaar de verschillen tussen hoger en lager opgeleiden iets kleiner zijn geworden. Ten aanzien van de woonsituatie nemen de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden juist toe, zij het dat dit uitsluitend wordt afgemeten aan het aantal kamers en het bezitten dan wel huren van een woning. Tot slot nemen de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden in overgewicht af, doordat ook bij hoogopgeleiden steeds vaker (in 40 procent van de gevallen) sprake is van overgewicht.Het zal niet verbazen dat er een vrij sterke samenhang bestaat tussen de positie die mensen op verschillende maatschappelijke ‘ladders’ – opleiding, beroep, culturele participatie, woonsituatie en overgewicht – innemen. Het opleidingsniveau lijkt hierbij de belangrijkste determinant, maar de samenhang met beroepsstatus, culturele participatie en overgewicht is in de periode 1992-2009 wel minder sterk geworden. Dit betekent dat wie achterblijft in opleidingsniveau tegenwoordig iets minder dan in het verleden het risico loopt om ook op andere terreinen achterop te raken. Toch stellen de auteurs vast dat de groep die zich op alle ladders op de onderste sporten bevindt, groter is geworden.Het is niet voor niets dat de titel Naar een open samenleving? met een vraagteken eindigt. De vraag is namelijk ook na lezing van het boekje niet zonder meer bevestigend of ontkennend te beantwoorden. Dit vraagt natuurlijk om nader onderzoek om de uitkomsten beter te kunnen duiden. Hopelijk zullen de auteurs ons de komende jaren nog verder uitgewerkte en beter onderbouwde analyses kunnen bieden.