-
oa Innovatie
- Amsterdam University Press
- Source: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, Volume 28, Issue 1, Mar 2012,
- Previous Article
- Table of Contents
- Next Article
Abstract
Dit eerste nummer van 2012 staat min of meer in het teken van innovatie. Het besef dat innovatie voor ons land van vitaal belang is voor de economische groei en het concurrentievermogen dateert niet van vandaag of gisteren. Ten tijde van de grondlegging van (de voorlopers van) ons poldermodel in de jaren ’50 van de vorige eeuw werd al een begin gemaakt met een (vernieuwend) industriebeleid, met vervolgens een beleid gericht op productiviteitsbevordering. Vanaf de jaren ’70 was de innovatie vooral gericht op de stimulering van de micro-elektronica en de informatietechnologie. Een eerste Informatica Stimuleringsplan werd begin 1984 aan de Tweede Kamer gepresenteerd. Daarna zouden nog vele plannen, commissies en instituten volgen, met in 2010 als beleidsmatige kroon op het werk de instelling van een ministerie van EL&I, Economische Zaken, Landbouw én Innovatie. Met de kenniseconomie als wenkend, maar helaas steeds verder wijkend perspectief.Sociale innovatie werd aanvankelijk vooral geïnterpreteerd in termen van een technologisch determinisme. Illustratief is hier de naamgeving van het in 1979 verschenen rapport van de Adviesgroep-Rathenau, de adviesgroep voor de maatschappelijke gevolgen van de micro-elektronica. Maar, zoals Frank Pot in zijn bijdrage over historie en toekomstperspectief van sociale innovatie aangeeft, al snel groeide het besef dat sociale innovatie in termen van medezeggenschap, organisatievernieuwing en flexibiliteit een belangrijke voorwaarde is voor een succesvolle invoering van technologische innovatie. Veelzeggend is dat in de jaren ’70 een reeks van experimenten met en onderzoeken naar medezeggenschap en taakverandering is uitgevoerd onder auspiciën van de COP, de bij de SER ondergebrachte Commissie Opvoering Productiviteit. Pot wijst erop dat eerst in 2005 sprake kan zijn van een échte doorbraak van de sociale innovatie, ook in de zin van een uitdijend begrip. Volgens het eindrapport 2011 ‘Maak Werk van de Toekomst’ van ‘de Nationale Denktank’ dragen volwaardige arbeidsrelaties (dialoog en inspraak), flexibele arbeidsorganisatie (baanmobiliteit en ontwikkeling) en een stimulerende werkomgeving (flexibele werktijden en -plaatsen) bij tot de arbeidsproductiviteit, het verandervermogen van organisaties, de arbeidsparticipatie en -motivatie. Uitgaande van zo’n brede invulling kan men vaststellen dat vanaf de eerste jaargang in 1985 het in de kolommen van dit tijdschrift zeker niet aan aandacht voor sociale innovatie heeft ontbroken. Deze stelling mag ook gelden voor dit eerste nummer van de inmiddels 28e jaargang.Voor Zijlstra, Mulders en Nijhuis vormen de problemen op de arbeidsmarkt de invalshoek voor sociale innovatie. Het werk stelt toenemende eisen waaraan categorieën werknemers niet kunnen voldoen. Vandaar hun pleidooi voor inclusieve organisaties: inclusief functieontwerp als middel voor functiedifferentiatie. Een praktijkvoorbeeld van de wisselwerking tussen technische innovatie en functieontwerp komt aan de orde in de onderzoeksnotitie van Schouteten, Benders en De Ruijsscher over het gebruik van ‘handhelds’ en arbeidsdeling in de Nederlandse horeca. In hun voorbeeld blijkt de introductie van een relatief eenvoudige technologie gepaard te gaan met een differentiatie van voorheen geïntegreerde functies. Ook Luijters, Smit, Dorenbosch en Giesen analyseren de ervaringen met inclusief functieontwerp. Met het oog op de verwachte (grotere) integratie vanSW’ers in regulier werk onderzoeken zij hoe de functiedifferentiatie in gemengd samengestelde teams door de deelnemers wordt ervaren. Voorafgaand aan de flexibiliseringsgolf is deeltijdwerk in veel opzichten dé sociale innovatie van de laatste decennia: voor werkgevers de mogelijkheid tot aanpassing van de werktijden aan bedrijfseconomische fluctuaties, voor werknemers de mogelijkheid een goede balans te creëren tussen werk en huishoudelijke taken. De Wit, Wielers, Smulders en Koppes kiezen voor hun bijdrage deeltijdwerk als invalshoek. Uit hun onderzoek blijkt dat naarmate werknemers zich in hun werk meer belast voelen, zij meer geneigd zullen zijn voor werk in deeltijd te kiezen. De doorstroom van vrouwen naar hogere functies staat centraal in de bijdrage van Bleijenbergh, Van Engen, Vennix en Jacobs. Deze bijdrage is alleen al vanwege de benaderingswijze en de aanbevelingen innovatief te noemen.In zijn column over de herwaardering van de bedrijfssociologie stelt Erik de Gier vast dat sociaal beleid (lees: sociale innovatie) op organisatieniveau tot bedrijfsintern arbeidsmarktbeleid is gereduceerd. Evenals bij Van Stigt en Kraamwinkel in hun column leidt dit tot de vraag of flexibilisering wel zo sociaal innovatief is. Wellicht speelt hier tevens een rol dat er nog onvoldoende oog is voor de maatschappelijke consequenties. Volgens De Gier vinden de discussies over deze thema’s plaats in een ‘quasineutrale context’: ‘alle werknemers worden geacht er in gelijke mate van te profiteren’. Echter, in het algemeen blijken de innovaties van de afgelopen jaren, met name de voortgaande flexibilisering en individualisering, de behoefte aan maatwerk en afspraken op decentraal niveau, het onlangs van werkgeverskant nog eens aangekondigde streven naar flexibele beloning, steeds minder goed te passen in het van oudsher corporatistische karakter van onze overlegeconomie. Met het oog op het toenemend belang van individualiteit en zelfstandigheid is in 2009 in de Tweede Kamer gepleit voor een ‘modernisering van de polder’. En, zoals Maurice Rojer in zijn column aangeeft, is er eind vorig jaar aangedrongen op vernieuwing van ons cao-stelsel. Nu bestaat de vraag naar dit soort vernieuwingen al vanaf de totstandkoming van het Akkoord van Wassenaar, de geboorteakte van het poldermodel, maar tegen de achtergrond van de huidige crises lijkt de behoefte aan innovatie van onze overlegeconomie eens te meer gerechtvaardigd. In hoeverre zijn de vanuit de industriële revolutie geboren instituties van onze arbeidsverhoudingen nog bestand tegen de gevolgen van de financiële revolutie? Zijn we niet toe aan een grondige innovatie van het poldermodel?‘Ruzie binnen vakverenigingen legt het poldermodel tijdelijk stil’. Aldus de kop in NRC Handelsblad van vrijdag 13 januari. Die ‘stillegging’ heeft te maken met de recente onenigheid binnen de vakbeweging. Na de besluitvorming over het pensioenakkoord in 2011 is er sprake van een crisis binnen FNV en CNV, die in verband wordt gebracht met de interne machtsverdeling. Opmerkelijk is wel dat binnen de FNV het juist de grote bonden, Bondgenoten en Abvakabo, en binnen het CNV de kleine bonden, ACP en ACOM, zijn die zich tegen het pensioenakkoord hebben verklaard. Daarom is het een open vraag of hiermee alles gezegd is. Het heeft er alle schijn van dat de vakbeweging veeleer aanloopt tegen ontwikkelingen als zojuist summier geschetst. Zo bezien is het streven naar een ‘Nieuwe Vakbeweging’ veel meer dan alleen een interne verbouwing van de FNV, maar heeft het alles te maken met de nodige innovatie in/van het poldermodel. In elk geval sociale innovatie genoeg om de komende nummers van TvA goeddeels te vullen.