-
oa Carrières van vrouwelijke artsen
- Amsterdam University Press
- Source: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, Volume 28, Issue 1, Mar 2012,
Abstract
Sinds enkele decennia betreden vrouwen in veel landen waaronder Nederland steeds meer de arbeidsmarkt. Zo ook binnen de medische beroepen en opleidingen, waar een duidelijke feminiseringstrend is te zien. Maar zoals ook in veel andere sectoren het geval is, blijft het aandeel vrouwen in hogere functies gering; zelfs wanneer het opleidingsniveau gelijk is en er veel uren door vrouwen gewerkt worden. Dit is eigenlijk al jarenlang een bekend gegeven en veel onderzoekers hebben gezocht naar verklaringen hiervoor. Ook dit 255 pagina’s tellende proefschrift van Berber Pas gaat hierover en levert een interessante bijdrage aan dit debat. Voor haar zoektocht naar de oorzaken van genderongelijkheid stelt zij met een knipoog naar de titel van het boek de prangende vraag: Kan de combinatie van zorgverantwoordelijkheden thuis (Care) met (+) een veeleisend beroep en werkomgeving (bijvoorbeeld de Emergency Room, ER) resulteren in veelbelovende carrières van vrouwelijke artsen? De auteur komt tot de algehele conclusie dat dit zeker zo is, mits de focus niet alleen ligt op de negatieve effecten van zorgverantwoordelijkheden en er meer aandacht komt voor de negatieve effecten van verborgen rolopvattingen over mannen en vrouwen.Alhoewel er hier en daar enkele kritische kanttekeningen zijn te maken is dit boek om drie redenen interessant en bewonderenswaardig te noemen. Ten eerste kijkt de auteur over grenzen heen getuige de interdisciplinaire benadering, waarbij inzichten uit carrière-, gender- en HRM-studies worden gebruikt. Uit de literatuur destilleert zij verschillende individuele en organisationele aspecten die van invloed kunnen zijn op de carrièremotivatie en carrière-investering van vrouwelijke artsen. Deze operationaliseert en analyseert zij aan de hand van twee kwantitatieve onderzoeken onder vrouwelijke artsen (N = 1.070) van diverse medische instituties en onder academisch specialisten van een academisch ziekenhuis (N = 264). Eén van de opmerkelijke conclusies die daaruit voortvloeit, is dat het hebben van kinderen geen verklaring vormt voor de mate van carrièremotivatie van vrouwelijke artsen, terwijl dat vaak in de wetenschappelijke en maatschappelijke discussies rondom dit onderwerp juist wel verondersteld wordt. Een andere conclusie is dat vrouwen die willen voldoen aan zowel een traditionele opvatting van goed moederschap als van een goede arts, meer uren werken en net zoveel carrièremotivatie hebben als vrouwen die alléén gericht zijn op hun carrière.Wat de organisatiekenmerken betreft komt met name naar voren dat juist de vaak aanwezige familievriendelijke regelingen, zoals deeltijd werken, niet bijdragen aan de carrièremotivatie of loopbaaninvestering van vrouwelijke artsen. Regelingen die vragen om een aanpassing van de werkcultuur daarentegen, zoals thuiswerken, hebben het meest positieve effect en de auteur pleit dan ook voor meer van dit soort arrangementen. Eveneens blijkt dat de familievriendelijkheid van de werk-privécultuur binnen organisaties ertoe doet. Zo leidt steun van collega’s en leidinggevenden voor het behalen van carrièredoelen tot een betere carrièremotivatie en arbeidsparticipatie van vrouwelijke artsen.Bij twee van de in totaal drie gebruikte datasets zijn ook mannen betrokken. Daardoor is het mogelijk om vast te stellen dat steun voor de werk-privébalans alleen een positief effect heeft op de carrièremotivatie van mannelijke artsen. Het is daarom jammer dat mannen bij de grootste dataset zijn uitgesloten, waardoor bij een aantal conclusies de vergelijking met mannen achterwege blijft. Daarnaast wordt er in het boek nauwelijks ingegaan op het verschil in leeftijd. Het had bijvoorbeeld interessant kunnen zijn om ook te kijken naar hoe jongere en oudere vrouwen verschillen in carrièremotivatie en de aspecten die daarop van invloed zijn.Een tweede sterk punt van het boek is dat er niet alleen naar de afzonderlijke aspecten wordt gekeken, maar ook naar interactie-effecten. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat de steun (van collega’s en leidinggevenden) voor carrièredoelen zorgt voor een positiever effect van participatie stimulerende regelingen, zoals thuiswerken, op het aantal gewerkte uren van vrouwelijke artsen. Alhoewel het onderzoek hoofdzakelijk gestoeld is op gedegen kwantitatief onderzoek, is er ook een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Dit is naar mijn mening het derde sterke punt van dit boek. Met kleinschalige groepsdiscussies en interviews wordt de invloed van verborgen ideaalbeelden en rolopvattingen onderzocht. Dit leidt tot de constatering dat genderongelijkheid in stand wordt gehouden door bestaande rolomschrijvingen waar vooral vrouwen last van hebben. Vrouwen geloven bijvoorbeeld dat zij vooral een goede collega moeten zijn, waardoor zij meer patiëntenzorg op zich nemen en minder tijd overhebben voor onderzoek om uiteindelijk te promoveren.In het boek worden veel aspecten onderzocht, waarbij het lijkt alsof de afhankelijke variabele wat arbitrair is gekozen. Afwisselend gaat het om de carrièremotivatie, de carrière-investering of slechts één van de drie elementen hiervan (beschikken over of bezig zijn met PhD, werkgerelateerde nevenactiviteiten en werkuren). Daarbij wordt aan het begin carrièremotivatie geoperationaliseerd door drie elementen (p. 46), terwijl dat er in hoofdstuk 3 (p. 75) slechts twee zijn. Het duidelijke onderscheid tussen individuele en organisationele aspecten, dat in het eerste en laatste hoofdstuk wordt gemaakt, vervaagt in de tussenliggende hoofdstukken. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat (behoudens hoofdstuk 2) deze hoofdstukken artikelen vormen die voor deze dissertatie gebundeld zijn. Wie deze studie wil lezen, kan eigenlijk volstaan met de inleiding (hoofdstuk 1), de methoden (hoofdstuk 2) en de conclusie (hoofdstuk 8). Hierin staan de opzet, de theoretische beschouwingen, de resultaten en de aanbevelingen voldoende uitgebreid beschreven om de boodschap over te brengen. Wie echter meer detail wil weten, leest de overige hoofdstukken waarin onder meer de (tabel)cijfers worden getoond.Al met al kan men stellen dat dit boek als geheel zeker van toegevoegde waarde is. De auteur doet een oproep om meer onderzoek te doen naar werkprocessen en masculiene werkculturen, om te laten zien hoe gendergerelateerde rolopvattingen de ongelijkheid in topfuncties in stand houden, zodat toekomstig beleid daarop kan inspelen. Met de feminisering van het medische beroep lijkt dit dan ook van eminent belang om het arbeidspotentieel van vrouwen te kunnen benutten.