-
oa Repliek
- Amsterdam University Press
- Source: KWALON, Volume 19, Issue 3, Sep 2014,
Abstract
Ik ben heel blij dat Bosch mijn boek ‘praktisch ijzersterk’ noemt. Hij noemt daar vrijwel alle onderwerpen die ik belangrijk vind in een leerboek over analyseren in kwalitatief onderzoek, zoals coderen, de analyseprocedure, de vraag- en doelstelling, ethiek, kwaliteit en de rapportage. Bosch schrijft over en houdt zich bezig met wetenschapsfilosofie en het is dan ook niet verwonderlijk dat hij daar alle nadruk op legt bij zijn kritische bespreking. Echter, mijn boek gaat niet over wetenschapsfilosofie – daar heb ik elders over geschreven (Tijmstra & Boeije, 2011) – het gaat over het uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Een boek vereist een zekere welwillendheid van de lezer. Zo mist Bosch in het boek dat kwalitatief onderzoek ook prima kan plaatsvinden op basis van secundaire data; het moet aan zijn aandacht zijn ontsnapt dat op pagina 90 een box staat, die gaat over data-archivering en secundaire analyse. Verder vindt Bosch een keuze al snel dogmatisch en beperkend naar mijn idee, terwijl ik van mening ben dat keuzes juist verhelderend werken. Zo zijn er bijvoorbeeld veel definities in omloop van theorie en hypothese en heb ik definities gekozen die gangbaar zijn in de wetenschap en voor dit boek voldoende houvast bieden. Nog een voorbeeld: ik heb ervoor gekozen niet meer in te gaan op de gevaren van software bij de analyse, omdat het gebruik van software state-of-the-art is en omdat ik de discussie over de risico’s achterhaald vind. Wel besteed ik aandacht aan zinvol gebruik van de computer en aan het denken naast het doen (met de computer). Laat ik ingaan op de twee grote bezwaren van Bosch. Het eerste bezwaar is dat ik kwalitatief onderzoek vooral aanduid als een manier om het perspectief van de onderzochten te bestuderen en de werkelijkheid te begrijpen vanuit hun ogen. Natuurlijk kun je ook interacties en relaties bestuderen. Dat kun je doen vanuit taal- en communicatieprocessen. Zie bijvoorbeeld Tates (2001), die de communicatie onderzocht tussen artsen, ouders en kinderen. Je kunt dat ook doen vanuit de zoektocht naar betekenisgeving. Zie bijvoorbeeld Berendsen (2007), die de werkrelatie onderzocht tussen verzekeringsartsen en managers bij de UWV. In deze laatste variant wil je begrijpen waarom verzekeringsartsen en managers met elkaar omgaan zoals ze met elkaar omgaan en dat doe je vanuit hun perspectief. Alle redenen die ik noem om kwalitatief onderzoek te kiezen, ondersteunen dus dat het gaat om beleving en ervaring van degenen die we onderzoeken. Het is de onderzoeker die probeert de waarnemingen in de empirie te begrijpen, zegt Bosch, en dat ben ik helemaal met hem eens. Ik meen dat alle aandacht in het boek voor de bagage van de onderzoekers, met name in de hoofdstukken 2, 5, 6 en 7, dat wel duidelijk maakt. De disciplinaire achtergrond, de theoretische lens, de ervaring en de expertise van de onderzoekers bepalen de interpretaties van de werkelijkheid en maken de creatieve sprong mogelijk die bij abductief redeneren hoort. Met de behandeling van theorie, sensitizing concepts en theoretische sensitiviteit mag duidelijk zijn dat ook ik vind dat waarnemingen altijd theorieafhankelijk zijn en dat deze waarnemingen tegelijkertijd alle ruimte krijgen. Omdat het in kwalitatief onderzoek gaat om interpretaties van onderzoekers is het heel belangrijk om deze interpretaties te ontwikkelen met en te toetsen aan andere onderzoekers. Dat is eigenlijk het hoogst haalbare in kwalitatief onderzoek: er is immers geen gouden ‘interpretatie’-standaard waar we onze interpretaties naast kunnen leggen. Het is mogelijk dat alle onderzoekers in het team het fout zien, maar in ieder geval hebben ze geprobeerd om elkaars voorkeuren en preferenties te doorzien en elkaar te corrigeren. Want daar gaat het om bij wetenschappelijke kennis. Dat interpretaties voortkomen uit theoretische perspectieven is duidelijk, maar ze moeten zo min mogelijk zijn vertekend door waardering en persoonlijke oordelen van afzonderlijke onderzoekers. Het tweede bezwaar van Bosch heeft betrekking op de wijze waarop ik de steekproef en generalisatie behandel. Hij is hier heel kritisch en ik ben het niet met hem eens. Mijn standpunt is ten eerste dat je als onderzoeker moet kunnen beargumenteren waarom je de steekproef hebt samengesteld en hoe je dat hebt gedaan. Ten tweede ben ik van mening dat je op basis van deze argumentatie dan ook uitspraken kunt doen over de populatie en ik baseer me daarbij vooral op Smaling (2009). Je weet immers hoe je steekproef zich verhoudt tot de populatie. Het betekent dat je argumenten hebt om aan te nemen dat de motieven/redenen/ideeën die je in de steekproef aantreft, ook zullen voorkomen in de populatie. Het gaat niet om statistische generalisatie, maar ik kan me niet voorstellen dat Bosch deze vergissing begaat. Wanneer je als schrijver een boek aflevert, gaan lezers ermee aan de slag. En, om in het jargon te blijven van ons vakgebied, zij gebruiken daarbij hun eigen sensitizing concepts. Bosch heeft mijn boek langs zijn specifieke, wetenschapsfilosofische meetlat gelegd. Ik ben blij dat alle didactische vernieuwingen in goede aarde zijn gevallen bij Bosch. Fijn dat hij zijn brein moest kraken over sommige opgaven, die inderdaad zijn bedoeld om uit te dagen. Evenals de leerdoelen, vragen, kaders, voorbeelden en tips. Ook ben ik blij met zijn oordeel dat hij het boek praktisch bijzonder goed vindt, want dat was de motivatie om het boek te schrijven en te herzien.