- Home
- A-Z Publications
- KWALON
- Previous Issues
- Volume 16, Issue 1, 2011
KWALON - Volume 16, Issue 1, 2011
Volume 16, Issue 1, 2011
-
-
Open archieven
More LessKWALON gaat met de tijd mee. Niet alleen volgen we de inhoudelijke ontwikkelingen in de kwalitatieve methodologie, maar ook de onderling verbonden ontwikkelingen in de informatietechnologie en in de uitgeversmarketing.Met dit eerste nummer van jaargang 16 is een drietal vernieuwingen doorgevoerd. Op de eerste plaats is er een nieuw ontwerp van zowel de papieren versie als de onlineversie van het tijdschrift, een nieuwe jas die wat levendiger oogt dan de oude en is aangepast aan de huisstijl van Boom Lemma uitgevers – en daarmee de uitgever zichtbaar maakt in de opmaak van het tijdschrift.Een tweede nieuwtje is de toevoeging van een voorleesfunctie aan de onlineversie. Belangstellenden kunnen artikelen nu niet alleen downloaden in de vorm van een leesbare pdf, maar ook in een luisterbare mp3. Zo kun je KWALON nu op je iPod meenemen in de trein naar je werk of naar de sportschool. Dat zal niet zo vaak gebeuren, denk ik. Interessanter is dat de luisterversie KWALON beschikbaar maakt voor een nieuw publiek, de slechtzienden.De derde – en meest ingrijpende – vernieuwing is de algemene openstelling van het onlinearchief van KWALON voor iedereen. De laatste jaargang blijft exclusief beschikbaar voor abonnees, maar alle oudere nummers vanaf KWALON 25 (jaargang 9, 2004) zijn nu voor iedereen beschikbaar.Wij hopen dat hiermee de toegang tot Nederlandstalige kwalitatieve methodologie aanzienlijk verbeterd wordt, vooral voor studenten en docenten in het hoger onderwijs.
-
-
-
Secundaire analyse van kwalitatief materiaal
By Fred WesterSociaalwetenschappelijk onderzoek wordt al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw gearchiveerd met als doel data beschikbaar te stellen voor secundaire analyse door andere onderzoekers. De achtergrond daarvan is dat het verzamelen van dit soort onderzoeksmateriaal meestal met overheidsgeld wordt gefinancierd vanuit de gedachte dat het kengetallen met betrekking tot maatschappelijke ontwikkelingen oplevert, die voor het beleid van meerdere instanties relevant kunnen zijn. Vooral databestanden van grootschalig kwantitatief surveyonderzoek, zoals die van CBS en SCP, zijn gearchiveerd en toegankelijk gemaakt voor onderzoekers. Aanvankelijk gebeurde dat in het Steinmetz Instituut. In 2004 werd op initiatief van KNAW en NWO een nieuw nationaal instituut opgericht voor de wetenschappelijke data-infrastructuur in de sociale en geesteswetenschappen. In dit instituut, DANS (Data Archiving & Networked Services), worden ook data van historisch onderzoek en archeologisch onderzoek beheerd, die eerder in afzonderlijke archieven waren ondergebracht. DANS maakt gebruik van de mogelijkheden die digitalisering en internet bieden om de data-infrastructuur te verbeteren en te vernieuwen. Zo komen allerlei bestaande archieven als dataprogramma’s via één instituut beschikbaar, terwijl ook initiatieven worden opgezet om nieuwe dataprogramma’s op te zetten (zie website DANS: www.dans.knaw.nl).Een van de initiatieven van DANS betreft een pilot voor de opslag van kwalitatieve gegevens, die is gericht op de inventarisering van de mogelijkheden en problemen met betrekking tot de archivering van het materiaal en de resultaten van kwalitatief onderzoek.
-
-
-
Obstakels voor hergebruik van kwalitatieve data
More LessInterviews spelen zowel in kwantitatief als in kwalitatief onderzoek een belangrijke rol als methode van dataverzameling. Bij kwantitatief onderzoek gaat het meestal om sterk gestandaardiseerde vragenlijsten waarin gesloten vragen domineren. Kenmerkend voor de verschillende vormen van kwalitatief onderzoek zijn open interviews waarin de geïnterviewden alle ruimte krijgen om in hun eigen woorden hun verhaal te houden en antwoorden te formuleren. Om die ruimte te creëren zijn de vragenlijsten ook zelden volledig gestandaardiseerd. De interviewer kan zo nodig de vraagvolgorde en eventueel de vraagformuleringen aanpassen, en vervolgvragen inlassen om door te vragen op datgene wat de geïnterviewde vertelt.Kwalitatieve interviews kunnen – mits de interviewkwaliteit van voldoende niveau is – onderzoeksdata opleveren die buitengewoon ‘rijk’ zijn aan informatie. Dat geldt zowel voor biografische interviews en diepte-interviews over bepaalde thema’s als voor informanteninterviews of expertinterviews. De voor kwalitatief onderzoek kenmerkende ‘rijkdom’ van verzamelde data leent zich daarom vrijwel altijd voor meerdere onderzoeksdoelen.Maar vreemd genoeg zijn hergebruik en secundaire analyse van onderzoeksdata in de wereld van kwalitatief onderzoek een vrijwel onbekend fenomeen. Gebruikelijk is dat een kwalitatieve onderzoeker zelf zijn/haar eigen data verzamelt, analyseert ten behoeve van een specifiek onderzoeksdoel en na afloop van het onderzoek voorgoed opbergt. Dat is pure onderbenutting wanneer men zich realiseert dat veldwerkkosten van kwalitatief onderzoek in het algemeen aanzienlijk zijn. Waarom maakt niemand in de kwalitatieve onderzoekswereld zich hier druk om? Hoe komt het dat een onderzoekspraktijk waarin grootscheepse kapitaalvernietiging tot de ‘normale’ gang van zaken behoort, nauwelijks ter discussie gesteld wordt? Wat zijn precies de obstakels die hergebruik van kwalitatieve data om methodologische of andere redenen belemmeren? Die vragen vormen de aanleiding voor deze debatbijdrage. Voorafgaand aan de beantwoording daarvan zal ik eerst ingaan op mogelijkheden van hergebruik van kwalitatieve data.
-
-
-
‘Just ask them!’ said the oral historian
More LessHet is de weerklank van deze oproep – Vraag het ze gewoon! – uit de mond van historicus en archivaris Rob Perks, hoofd van The British Sound Archive in Londen, die mij als militair historicus en curator van het Interviewproject Nederlandse Veteranen motiveerde om wat sociaalwetenschappelijke onderzoekers vanzelfsprekend vinden ter discussie te stellen. Perks, die leiding geeft aan het grootschalige project National Life Stories van The British Library, reageerde zo op de vraag of het bekend zijn van de identiteit van de geïnterviewden in zijn project niet problematisch was voor de diepte en informatierijkdom van de interviews en voor de omgang met de privacy van de respondenten door de raadplegers van het materiaal.In zijn optiek wordt er te snel van uitgegaan dat mensen alleen anoniem hun verhaal willen doen en dat als ze wel hun identiteit aan het interview koppelen, ze belangrijke informatie zullen achterhouden. Ook weerspreekt hij de overtuiging dat bekendheid van de naam bij de beheerders van het materiaal de respondenten kwetsbaar maakt voor misbruik en schending van privacy. Het is natuurlijk de vraag in hoeverre een archivaris die in Groot-Brittannië als de hoeder van het oral history-erfgoed gezien kan worden, in staat is te beoordelen of bepaalde uitgangspunten van sociaalwetenschappelijk onderzoek die tot doel hebben mensen te beschermen en die gestoeld zijn op decennialange onderzoekservaring, zomaar aan de kant geschoven moeten worden.Feit is dat de maatschappij snel verandert, dat door individualisering en mondigheid mensen veel sterker geneigd zijn zelf te willen beslissen over ‘wat goed voor hen is’, en dat ervaringen die voorheen geassocieerd werden met het private/persoonlijke domein door de medialisering van het persoonlijke steeds vaker in het publieke domein zijn terug te vinden. Moet de onderzoeker zonder meer in deze ontwikkelingen meegaan?Nee, maar hij moet er wel kennis van nemen. Waar Perks voor pleit, zijn geen wildwesttoestanden met het vrijgeven van persoonlijke data aan Jan en alleman als de ‘argeloze verteller’ daar zijn fiat aan gegeven heeft. Hij pleit voor het combineren van ‘the best of both worlds’: de mogelijkheden voor gedifferentieerde toegang en bescherming van privacy die de archiefwetgeving in combinatie met ICT te bieden heeft, en het hele arsenaal aan zorgvuldig verzamelde kwalitatieve data dat veelal slechts eenmaal gebruikt wordt en na het publiceren van het onderzoeksresultaat – ongedigitaliseerd – in de kast verdwijnt.De voorwaarde voor deze combinatie is wel dat het langetermijnperspectief van archivering moet worden besproken met de respondent en moet worden geïntegreerd in het onderzoeksplan. De onderzoeker zou dus met het oog op een toekomstig raadpleger alle aan het onderzoek gerelateerde context moeten documenteren en op een toegankelijke manier ontsluiten. Ook zou hij bereid moeten zijn een deel van de aanvankelijk exclusieve relatie met zijn respondent op te geven. Anderen kunnen dan de wijze waarop hij of zij het materiaal geïnterpreteerd heeft, controleren en beoordelen.De mogelijkheid tot een ‘kijkje in de keuken van de data’ is bij andere wetenschapsgebieden zo vanzelfsprekend, dat het eigenlijk vreemd is dat het ontbreken daarvan in de wereld van de kwalitatieve data nooit geproblematiseerd is. Wel is het zo dat de vergroting van de werklast vertaald zou moeten worden in wetenschappelijke en financiële credits. Dan motiveer je pas onderzoekers om de onderzoekscultuur te veranderen.
-
-
-
Over de barrières voor archivering van kwalitatieve data: gebrek aan kwalitatieve data of gebrek aan lef bij kwalitatieve onderzoekers?
More LessWat zijn de belangrijkste barrières voor het archiveren van kwalitatieve interviewdata ten behoeve van hergebruik door andere onderzoekers?Fred Wester betoogt in zijn bijdrage dat de belangrijkste barrière simpelweg gezocht moet worden in het feit dat ‘het meeste kwalitatieve onderzoek gewoon niet geschikt is voor opname in zo’n archief’. In veel gevallen zou het onderzoeksmateriaal ‘geen bredere relevantie’ hebben omdat het ‘om weinig gesprekken gaat met slechts een exploratief doel waarbij niet erg systematisch is geïnterviewd’. Fred Wester vat zijn oordeel krachtig samen met de stelling dat ‘het archiveren van bagger geen zin heeft’. Dat is een niet mis te verstane diskwalificatie van het kwalitatieve onderzoek in Nederland. Zou het werkelijk zo somber gesteld zijn met het kwalitatieve onderzoek in Nederland? Als dat het geval zou zijn, dan zou een pleidooi voor archivering van kwalitatieve onderzoeksdata ten behoeve van hergebruik inderdaad een slag in de lucht zijn.Maar er zijn meerdere redenen waarom Fred Wester ongelijk heeft:
-
-
-
Eerst inventariseren: er is materiaal genoeg
More LessMisschien zou een debat over de barrière voor de totstandkoming van archieven met kwalitatief onderzoeksmateriaal gebaat zijn bij een concrete inventarisatie en typologie van kwalitatieve onderzoeksdata in Nederland. We kunnen natuurlijk blijven discussiëren over hoe conservatief de onderzoekspraktijk is, over anonimisering en of dat wel of niet het grootste probleem vormt, over of de aard van de data zich wel of niet voor hergebruik leent, over in hoeverre de respondent ongevraagd afschermen voor contacten met andere onderzoekers een vorm van pater- (of mater)nalisme is, maar is het niet beter om gewoon aan de slag te gaan en een begin te maken met het inventariseren van datasets die interessant voor hergebruik zouden zijn? Als dat gebeurd is, wil ik pas aannemen dat ‘het meeste materiaal daar gewoonweg niet voor geschikt is’. Die inspanning voor het geschikt maken voor hergebruik wordt vergemakkelijkt door de digitalisering van data, dat geldt zowel voor het gemak van de verspreiding en bewerking als voor de controle over de toegang. Als dit staand beleid wordt bij de instanties die onderzoeksgelden toekennen en de generaties onderzoekers na ons die opgegroeid zijn met Blackboard en It’s Learning gaan ermee aan de slag, dan komt het vanzelf wel goed. Een speurtocht in een aantal artikelen levert de volgende tot de verbeelding sprekende datasets op. Wat dachten jullie van de 250 mannen die bij de razzia van Rotterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken waren en in 1951 door pionier Ben Sijes over hun ervaringen geïnterviewd zijn? Of de dertig interviews met vroegere onderwijzers en onderwijzeressen die eind jaren zeventig gehouden zijn door onderwijssociologe Manuela du Bois Reymond? Nog mooier materiaal zullen de interviews vormen die zij en haar Duitse collega’s eind jaren tachtig hielden met stadskinderen in Leiden en Wiesbaden. Ook op het gebied van arbeiderslevens werden enkele aardige initiatieven ontplooid. In 1988 werd de Werkgroep Onderzoek naar Leidse Textiel opgezet met de bedoeling de levens van voormalige arbeiders in de textiel aan de hand van interviews te documenteren. In een overzichtsartikel van de hand van de in 2007 overleden sociaal-historicus Jaap Noordam (1999), die aan de universiteit van Leiden colleges mondelinge geschiedenis gaf, wordt een beeld geschetst van deze en andere initiatieven. Maar ook het delen van niet-historische actuele bronnen zou een grote meerwaarde hebben. Wie zou er niet geïnteresseerd zijn in de verzameling interviews met vrouwen van Srebrenica die Selma Leydesdorff met veel moeite verzameld heeft voor haar boek De leegte achter ons laten (2008), en zou het niet mooi zijn om deze te vergelijken met de interviews die het NIOD gehouden heeft voor het onderzoek naar de Val van Srebrenica? Dit is maar even een snelle scan in het sociaal-historisch domein, maar de overtuiging dat een grondige doorlichting van verschillende domeinen die met kwalitatieve data werken een schat aan data oplevert, is groot. Bewijs eerst maar eens het tegendeel!
-
-
-
Reactie
By Fred WesterEen eerste punt dat opheldering behoeft, betreft de suggestie in het stuk van Stef dat de grootste barrière voor de totstandkoming van archieven met kwalitatief onderzoeksmateriaal een conservatieve onderzoekspraktijk is. Daar zit de gedachte achter dat sociologen en andere sociale wetenschappers hun respondenten altijd willen anonimiseren. Dat dit niet het geval is, blijkt uit de praktijk van allerlei antropologen, psychologen en ook wel sociologen, die in het onderzoeksverslag hun sleutelpersonen in persoon presenteren bij hun gegevens. Waar het om gaat, is dat in veel onderzoek de persoon in kwestie er niet toe doet voor de redenering, en sterker nog: dat personalisering in zo’n geval verandering van data zou kunnen betekenen. Het meeste sociaalwetenschappelijk onderzoek met interviews wordt opgezet vanuit de gedachte dat respondenten verwisselbaar moeten zijn, omdat er een algemeen patroon wordt beschreven. Daar waar dat niet het geval is, is de persoon van de betrokkene vaak wel relevant, en hoeft dus doorgaans niet geanonimiseerd te worden. Daarnaast zijn er natuurlijk situaties voor onderzoekers en journalisten waarbij de respondenten beschermd moeten worden, omdat de interviewinformatie belangen raakt die voor de positie van de respondent repercussies kunnen hebben (of de respondent dat nou zelf vindt of niet).
-
-
-
De Grounded Theory Approach: een update
More LessMet dank aan Merel Visse (Afdeling Metamedica, VUmc) en Reinoud Bosch (KWALON-redactie) voor commentaar op eerdere versies.
-
-
-
Toegang, rapport en ethiek bij een etnografisch onderzoek naar hawala-bankieren
More LessHawala is een informeel systeem om geld over te boeken, dat bestaat en functioneert buiten het conventionele formele bancaire systeem. Door het informele karakter van hawala wordt dit bancaire systeem ook wel aangeduid met de term ‘ondergronds bankieren’ (Van de Bunt & Siegel, 2009: 3). Het systeem is eeuwen oud en bestond al lang voordat de formele, door de overheid erkende, banken gingen functioneren. Hawala bankieren speelt tegenwoordig een belangrijke rol in het overboeken van geld door migranten naar verwanten in landen van herkomst (Van de Bunt & Siegel, 2009: 1). Hawala berust op het principe van de verrekening: bankier A ontvangt van zender X geld, en geeft opdracht aan zijn medebankier B om dit bedrag uit te betalen aan de begunstigde Y. Omgekeerd zal B te zijner tijd een bedrag ontvangen, dat door A moet worden uitbetaald (Nabi, 2009).De essentie van hawala ligt niet in de wijze van verrekening, maar in het illegale karakter ervan. Hawala-bankiers werken zonder vergunning en buiten toezicht van de overheid. De aandacht voor hawala-bankieren is sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw aanzienlijk toegenomen. Het hawala-systeem werd steeds meer beschouwd als een methode om misdaadgeld wit te wassen. Vanwege de toenemende controle op financiële transacties zouden de witwassers vaker uitwijken naar alternatieve methoden voor het verzenden en ontvangen van misdaadgeld (Van de Bunt & Huisman, 2009: 119). Na de aanslagen van 11 september 2001 werd in het kader van financiering van terrorisme een relatie gelegd tussen Al Qaida en hawala-bankiers.Er is in Nederland weinig empirisch onderzoek verricht naar het fenomeen hawala. Ik heb voor het eerst in 2007, in opdracht van het ministerie van Financiën, en later in 2009 in het kader van mijn afstudeerproject etnografisch onderzoek verricht naar het hawala-systeem binnen de Afghaanse gemeenschap. Mijn vraag luidde simpelweg: hoe functioneert het hawala-systeem? Voor een antwoord op deze vraag moesten echter veel andere vragen worden beantwoord, bijvoorbeeld hoe verschillende mechanismen en communicatieprocessen functioneerden, wat de rol was van de diverse actoren, in hoeverre het gebruik crimineel is, en wat de rol van ‘vertrouwen’ is in het systeem. Tijdens het verzamelen van data om deze kwesties te beantwoorden stuitte ik op obstakels. In wat volgt zal ik die obstakels bespreken en ik zal tevens aangeven hoe ik die heb trachten te omzeilen.
-
-
-
Kijken met andere ogen: de Social Photomatrix als motor van organisatieontwikkeling in de ouderenzorg
Authors: Susan Hupkens, Carolien Nijhuis & Chris Kuiper‘Werkkunst in de ouderenzorg’ is een organisatieontwikkeling en promotieonderzoek in De Steenplaat, een verzorgingshuis van stichting Humanitas in Rotterdam Feyenoord. Doel van deze organisatieontwikkeling is verhoging van de kwaliteit van werk én zorg. In de eerste fase van dit project staan de werknemers centraal. Onderzoeksvraag in deze fase is: ‘Wat leeft er onder medewerkers in De Steenplaat? Wat vinden zij zelf van hun werk?’ Om daarachter te komen hebben we gebruikgemaakt van de Social Photomatrix (SPM) (Sievers, 2008). Deze bijdrage gaat over onze ervaring met deze boeiende methode.
-
-
-
Het analyseren van narratieven: een reflexieve praktijk
More LessHet boek Analyzing narrative reality gaat in op de reflexieve relatie tussen het construeren van een narratief en de context waarin dit plaatsvindt. In de inleiding van het boek positioneren de auteurs, beiden hoogleraar in de sociologie, zich binnen het veld van narratieve analyse. Zij zijn de mening toegedaan dat narratieve analyse binnen de sociale wetenschappen een vrij beperkte focus heeft. In deze benadering worden verhalen doorgaans op band opgenomen, om vervolgens in tekst te worden omgezet. Centraal staat het analyseren van de interne structuur van een tekst, bijvoorbeeld op thema’s en opbouw. Deze benadering verwaarloost volgens de auteurs de specifieke omstandigheden waarin het narratief tot stand is gekomen. Een uitsluitend op tekst gebaseerde analyse doet geen recht aan de dynamiek en contingentie van de realiteit waarin een narratief gesitueerd is en gevormd wordt.Het doel van dit boek is om met behulp van de etnografische methode een analytisch kader te ontwikkelen dat recht kan doen aan deze narratieve realiteit.Het boek is geschreven voor sociale wetenschappers, van studenten tot ervaren wetenschappers, voor wie teksten alleen niet (meer) toereikend zijn.Het boek is onderverdeeld in vier delen die op elkaar voortbouwen. Elk deel bestaat uit een aantal korte hoofdstukken die elk een specifiek concept centraal stellen, zoals de rol van cultuur, relaties en status binnen de constructie van een narratief. Vervolgens worden excerpten uit interviewmateriaal gebruikt om elk concept empirisch in te bedden. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een korte samenvatting.In deel I werken de auteurs hun specifieke etnografische methode verder uit.Etnografie is een basisvorm van kwalitatief onderzoek. In het algemeen verwijst zij naar een beschrijvende studie van alledaagse leefwijzen en praktijken van volken of (deel)collectiviteiten. De auteurs benadrukken dat het hun gaat om een specifieke toepassing van etnografisch onderzoek, namelijk narratieve etnografie (p. 22). Dit is een methode die niet uitsluitend gericht is op een narratief in de zin van een platte tekst, maar een methode van dataverzameling en -analyse die de relaties tussen omstandigheden, actoren en handelingen in relatie tot het formuleren van een narratief gelijktijdig onderzoekt en analyseert. Dit betekent dat je als onderzoeker ter plekke de context moet vastleggen door middel van directe observatie, audio- en videoregistratie en aantekeningen. Hoe je als onderzoeker de omstandigheden empirisch kunt vastleggen en vervolgens kunt analyseren, wordt toegelicht in deel II en III.Deel II gaat in op de verschillende praktijken die een rol spelen bij de totstandkoming van een verhaal, zoals de relatie tussen de verteller en de luisteraar, de rol van non-verbale houdingen en machtsfactoren. Welke verhalen kunnen worden verteld en welke niet? Om als kwalitatief onderzoeker gevoel voor deze aspecten te ontwikkelen, is het volgens de auteurs van belang om niet alleen af te gaan op hetgeen de geïnterviewde zegt, maar onder meer ook aantekeningen van de situatie te maken, aanverwanten te interviewen en vast te leggen hoe een verhaal verteld wordt. Welke nadrukken worden gelegd? Hoe wordt een verhaal ondersteund met gebaren?In deel III zoomen de auteurs in op de invloed van omgevingsfactoren zoals relaties, openbare gelegenheden, lokale cultuur, banen en status op de totstandkoming van narratieven. Hoewel deze omgevingsfactoren niet allesbepalend zijn, vormen ze wel de horizon waartegen narratieven tot stand komen. Verhalen en betekenissen kunnen veranderen zodra deze omgevingsfactoren veranderen, aldus de auteurs. Voor de kwalitatieve onderzoeker is het van belang te bepalen in hoeverre de omgevingsfactoren van invloed zijn op wat wel of niet verteld wordt. De auteurs laten zien hoe je als kwalitatieve onderzoeker door middel van het stellen van bepaalde vragen en observaties sensitief kan worden voor deze omgevingsfactoren.Deel IV, het laatste deel, behandelt de kwesties van narratieve adequaatheid en kwaliteitscontrole, namelijk wat is een goed narratief en wat geldt als goede data? Om deze vragen te beantwoorden moet de kwalitatieve onderzoeker niet beginnen met abstracte, algemene standaarden om de validiteit en betrouwbaarheid van data te evalueren. De auteurs adviseren te beginnen bij het materiaal, bij de lokale praktijk, en te beoordelen welke criteria de onderzochten zelf hanteren in het beoordelen van een verhaal als ‘goed’ of ‘adequaat’. Wat geldt bijvoorbeeld in de context van het straatleven als een goed verhaal? Uit welke elementen bestaat zo’n verhaal?
-
-
-
Uitdagende bijdragen, maar geen handboek narratief onderzoek
More LessToen in 2006 het Handbook of narrative inquiry werd aangekondigd, keek ik met ongeduld uit naar de publicatie ervan. De redactie werd bovendien verzorgd door de gerenommeerde dr. Jean Clandinin, een pionier in het narratief onderzoek. Sinds een tweetal jaren verricht ik onderzoek binnen deze onderzoeksbenadering, maar inzicht krijgen in de theoretische en methodologische benaderingen bleek een moeizame onderneming. Ik was dan ook zeer benieuwd hoe de redacteur het handboek zou vormgeven en invullen.
-
-
-
Het analyseren van kwalitatieve data: een overzicht van kwalitatieve en kwantitatieve methoden
More LessInleidingen in het verrichten van kwalitatief onderzoek en data-analyse zijn er in alle soorten en maten. Er zijn inleidingen die algemene principes behandelen, zoals Maxwell (2005). Er zijn inleidingen die een specifieke stroming behandelen, zoals Charmaz (2006) over gefundeerde theorie of Yin (2009) over de gevalstudie. Een laatste categorie besteedt aandacht aan zowel algemene principes als verschillende perspectieven of stromingen (Creswell, 2007; Flick, 2006).Analyzing qualitative data lijkt op die laatste categorie. Het eerste deel, The basics, bevat een overzicht van algemene technieken voor het analyseren van kwalitatieve data, waaronder dataverzameling, het zoeken naar thema’s, het maken van codeboeken, het coderen van data, data-analyse en het opstellen van conceptuele modellen. Het tweede deel, The specifics, behandelt diverse analysemethoden voor kwalitatieve data: culturele-domeinanalyse, KWIC-analyse, woorden tellen en semantische netwerkanalyse, discourse-analyse, narratieve analyse, gefundeerde theorie, inhoudsanalyse, schema-analyse, analytische inductie en kwalitatieve comparatieve analyse, en etnografische beslismodellen. Het tweede deel bevat ook nog twee hoofdstukken over het begin van de analyse en over steekproeftrekking, die echter beter gepast hadden in het eerste deel. Zoals het een goede inleiding betaamt, is Analyzing qualitative data heel praktisch: er wordt duidelijk uitgelegd hoe men de verschillende methoden kan toepassen, en er worden veel aansprekende voorbeelden gegeven. Heel handig zijn ook de genoemde termen en uitdrukkingen voor het verder zoeken naar literatuur.
-
-
-
KWALON-scriptieprijs 2007-2008 voor Edith de Vast
More LessTijdens de conferentie ‘Wat veteranen vertellen’ op 27 oktober 2010 werd de scriptieprijs 2007-2008 (voor scripties die in 2007 of 2008 waren afgerond) uitgereikt aan Edith de Vast voor haar scriptie Verschillende woonvormen, verschillende zorgen? van de opleiding Medische Antropologie en Sociologie van de Universiteit van Amsterdam (onder begeleiding van Christian Brör).
-
-
-
‘Wat veteranen vertellen’
Authors: Harrie Jansen & Fijgje de BoerOp 27 oktober 2010 vond een bijzonder methodologisch symposium plaats in het Trippenhuis te Amsterdam, de zetel van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW). De aanleiding voor het symposium was om wetenschappelijke onderzoekers en andere geïnteresseerden te informeren over nieuwe ontwikkelingen rond archivering en terbeschikbaarstelling van kwalitatieve onderzoeksdata. In dit geval bestonden de kwalitatieve data uit biografische interviews met (ex-)militairen over hun ervaringen in militaire gevechtsacties, variërend van deelname aan de Tweede Wereldoorlog tot de opbouwmissie in Uruzgan. Deze data waren verzameld in het kader van het ‘Interviewproject Nederlandse Veteranen’ (de zogenoemde Veteran Tapes) door het Veteraneninstituut.Dit interviewproject had drie doelstellingen, namelijk:
-
-
-
Zukunftsgespräche Open Access 2010: naar een open wetenschappelijke wereldgemeenschap
More LessOp 18 en 19 oktober 2010 vonden aan de Freie Universität Berlin (FU) de Zukunftsgespräche Open Access 2010 plaats. In de lommerrijke omgeving van de FU kwamen zestig wetenschappers, redacteurs, uitgevers en programmeurs samen om ervaringen uit te wisselen over het werken met Open Access (OA)-systemen en -publicaties. De bijeenkomst bestond uit een plenaire presentatie en een aantal discussiegroepen op 18 oktober en een workshop op 19 oktober.
-
Volumes & issues
-
Volume 29 (2024)
-
Volume 28 (2023)
-
Volume 27 (2022)
-
Volume 26 (2021)
-
Volume 25 (2020)
-
Volume 24 (2019)
-
Volume 23 (2018)
-
Volume 22 (2017)
-
Volume 21 (2016)
-
Volume 20 (2015)
-
Volume 19 (2014)
-
Volume 18 (2013)
-
Volume 17 (2012)
-
Volume 16 (2011)
-
Volume 15 (2010)
-
Volume 14 (2009)
-
Volume 13 (2008)
-
Volume 12 (2007)
-
Volume 11 (2006)
-
Volume 10 (2005)
-
Volume 9 (2004)