- Home
- A-Z Publications
- KWALON
- Previous Issues
- Volume 18, Issue 1, 2013
KWALON - Volume 18, Issue 1, 2013
Volume 18, Issue 1, 2013
-
-
Alleen voor oude rotten
By Fred WesterEditorialEditorial
This editorial offers an introduction to the current issue.
-
-
-
Van onderzoeksthema tot empirisch geval: een kwestie van redeneren!?
Authors: Merlijn van Hulst & Sabine van ZuydamFrom research subject to case; a matter of reasoning!?From research subject to case; a matter of reasoning!?
Many researchers have a cognitive problem in connecting an abstract research theme to concrete cases. The authors demonstrate a scheme of stepwise reasoning to overcome this gap. This scheme may be helpful in choosing cases for empirical research as well as understanding the logic of case selection.
-
-
-
Kiezen en verantwoorden: een reactie op Van Hulst en Van Zuydam
Authors: Hennie Boeije & Jesper TijmstraKwalitatieve onderzoekers hebben moeite met het bepalen van de populatie en met het vaststellen van de steekproef van hun onderzoek. Bovendien wordt in de literatuur op totaal verschillende wijzen geschreven over de steekproef in kwalitatief onderzoek, wat het voor onderzoekers niet gemakkelijker maakt om verantwoordbare keuzes te maken (Baker & Edwards, 2012). Vaak volstaan we in kwalitatief onderzoek met een gemakssteekproef (convenience sample), waarbij we eenheden kiezen die gemakkelijk zijn te bereiken zonder ons druk te maken over de vraag welke populatie door deze steekproef vertegenwoordigd wordt en wat het geldigheidsbereik kan zijn van uitspraken die we op basis van de steekproef kunnen doen. Een bijdrage in KWALON over de steekproef (zie het artikel van Van Hulst en Van Zuydam hiervoor) is dan ook van harte welkom.Deze bijdrage konden we goed volgen tot het schema. Daar raakten we het spoor bijster. In onze ogen hebben de auteurs twee onderzoeksstappen door elkaar gehaald, namelijk de onderwerpkeuze en de steekproefselectie. Dit wordt niet verbeterd door het ontbreken van naamgeving aan de ‘stappen’, waardoor onduidelijk blijft hoe het schema door andere onderzoekers ingezet zou kunnen worden. Hieronder lichten we dit toe.In het bovenste deel van het schema kiezen de auteurs hun onderwerp van onderzoek en dat is heel wat anders dan de selectie van de steekproef. Immers, als onderzoeker ben je niet geïnteresseerd in ‘crises’ in de meest brede zin van het woord (stap 1 in het schema), maar in de rol van bestuurders in het verloop van politieke crises in het Nederland van nu. Dat komt overeen met de uitspraak bij stap 8 in het schema. Daarmee staat het eigenlijke onderwerp van onderzoek dus niet bovenaan in het schema, maar ergens in het midden. Dit onderwerp heb je bijvoorbeeld geformuleerd omdat je in de literatuur hebt ontdekt dat er een hiaat is in de kennis die we daarover hebben (kennisprobleem), of omdat je in de praktijk van bestuurlijk Nederland problemen hebt gesignaleerd over lokale, politieke crises (praktijkprobleem).We kunnen ons voorstellen dat de stappen 1 tot en met 8 expliciet doorlopen worden in een onderwijssituatie, waarbij de deelnemers van tevoren nog geen ideeën hebben over een onderwerp, behalve ‘crises’, en dat begeleider en deelnemers door erover te praten tot een onderwerpkeuze komen. Dit verloopt dan ongeveer zoals het bovenste deel van het schema, maar is als het gaat om wetenschappelijke rechtvaardiging en generalisatie niet uiterst relevant: de keuzes lijken immers puur voort te komen uit wat de onderzoeker als een interessante verdere afbakening van het algemene onderwerp ziet, en heeft met het trekken van een steekproef weinig te maken.In het onderste deel van het schema gaat het om de vraag waar je het onderwerp van onderzoek het beste kunt onderzoeken. Dan hebben we het in onderzoekstermen over de selectie van de onderzoekseenheden (de steekproef). In hun inleiding geven de auteurs al aan dat er vele soorten steekproeven zijn. Creswell (2005) bijvoorbeeld geeft een rijtje met de steekproef gebaseerd op diversiteit, de homogene steekproef, de aselecte steekproef en de steekproef gebaseerd op ontwikkelende theorie. De keuze van de steekproef zal vaak mede worden bepaald door praktische zaken, zoals het netwerk van de onderzoeker, middelen en voorkeuren, en niet zozeer door generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten. Maar de mogelijkheden tot generalisering worden uiteindelijk wel bepaald door de steekproef. In het voorbeeld van Van Hulst en Van Zuydam: wanneer je de lokale bestuurscrisis in Rotterdam in een afgebakende korte tijdsperiode kiest als geval of casus, wat kun je dan zeggen over je eigenlijke populatie, zijnde alle gevallen van lokale, politieke crises in modern Nederland?Ter geruststelling, want daarmee begint het hele artikel, over de onderwerpkeuze hoef je je als onderzoeker niet te verantwoorden. Althans, niet in termen van ‘de keuze van het empirisch geval’, zoals Van Hulst en Van Zuydam aangeven. Wel in termen van de doelstelling van het onderzoek en de relevantie: wat weet je of wat kun je als je onderzoek is uitgevoerd? De selectie van één of meer gevallen als steekproef, moet je wel verantwoorden. Maar wanneer je onderwerp duidelijk is, kun je heel nadrukkelijk beargumenteren welke gevallen je hebt gekozen en wat je daarvan denkt te leren. Hierbij gaat het niet zozeer om een verdere afbakening van de onderzoekspopulatie, waar de afbakening in bijna elke stap van het schema op aan lijkt te komen, maar juist om het rechtvaardigen van het niet-aselect selecteren van één of meerdere casussen uit de onderzoekspopulatie (politieke crises in het Nederlands lokaal bestuur in de moderne tijd).Als het trekken van een aselecte steekproef niet mogelijk en/of wenselijk is, dan is het zaak om expliciet in te gaan op de argumenten waarom de gekozen gevallen representatief of informatief zouden moeten zijn voor de hele onderzoekspopulatie. Smaling (2009) geeft enkele fraaie voorbeelden van steekproeven vanuit verschillende vormen van ontworpen (door de onderzoekers) generaliseerbaarheid. Als de stap van de gevallen naar de populatie niet goed te zetten valt, rest de onderzoekers nog de mogelijkheid om de onderzoekspopulatie verder te verkleinen en af te bakenen. Daardoor zullen zij weliswaar over een kleinere populatie uitspraken kunnen doen, maar dan valt wel makkelijker hard te maken dat de getrokken conclusies daadwerkelijk valide zijn voor die populatie. Hoe zwakker de argumenten waarom de casus representatief zou zijn voor de populatie, hoe voorzichtiger de conclusies van het onderzoek over de populatie zullen moeten zijn, waarmee duidelijk wordt dat er verder onderzoek nodig is om tot breder geldende conclusies te komen. Bij afwezigheid van deze argumenten valt de externe validiteit van de conclusies niet te beoordelen, dus de vraag naar de rechtvaardiging van de gekozen casus is zelf altijd gerechtvaardigd.We komen tot de conclusie dat de auteurs geen duidelijkheid verschaffen over de stappen die gezet worden om van een onderwerp tot een passend empirisch geval te komen. Daarnaast is het schema een voorbeeld; het zijn geen stappen die andere onderzoekers ook kunnen doorlopen. Wel heeft het artikel het onderwerp van de steekproefselectie weer onder de aandacht gebracht en het belang gedemonstreerd van explicitering van de stappen die worden gezet in de afbakening van het beoogde geldigheidsdomein (de populatie) en de selectie van de steekproef daaruit. Dat kan bijdragen aan de versterking van dit zwakke punt in veel kwalitatief onderzoek.
-
-
-
Een kwestie van vrijheidsgraden!
More LessVan Hulst en Van Zuydam poneren – al in de eerste regel – een intrigerende stelling: ‘In onderzoek worden algemene onderzoeksthema’s verbonden met concrete gevallen.’ Het is echter maar de vraag of deze bewering in algemene zin houdbaar is. De context waarin de auteurs deze bewering doen – ze geven onder meer een cursus aan promovendi – lijkt academisch. Daarom mag worden verondersteld dat de stelling betrekking heeft op de situatie van de onderzoeker die in alle vrijheid een onderzoeksthema kiest, en zich vervolgens afvraagt welke concrete gevallen daarbij onderzocht zouden moeten worden.Er is echter nog een andere onderzoekswereld, namelijk die van het praktijkgerichte opdrachtonderzoek, wat traditioneel ‘toegepast onderzoek’ wordt genoemd en tegenwoordig prozaïsch wordt aangeduid als ‘derdegeldstroomonderzoek’. Daartoe behoort vrijwel alle onderzoek in mijn werkveld, het ‘businessonderzoek’. Hier is het startpunt een (betalende) opdrachtgever die een praktisch probleem opgelost wil hebben. Met andere woorden: er is een concreet, opgelegd ‘geval’, met een richtinggevend onderzoeksthema, en de eis om aanbevelingen te produceren die op korte termijn effectief zullen zijn. Dit heeft grote consequenties voor de wijze waarop een dergelijk onderzoek wordt opgezet en uitgevoerd. Hieronder zet ik de werkwijze uiteen in contrast tot het ‘vrije’ academische onderzoek om daarmee te laten zien dat de vraag naar de verantwoording van thema- en casusselectie in dit geval heel anders ligt. Daarnaast zal ik betogen dat, ook in het academisch onderzoek, het conceptueel model als uitgangspunt kan worden gekozen om tot een selectie van ‘gevallen’ te komen.
-
-
-
Repliek
Authors: Merlijn van Hulst & Sabine van ZuydamIn de reacties van Boeije en Tijmstra en Groenland is het mogelijk om minstens drie discussiepunten te ontwaren, waar wij in deze repliek graag op ingaan: het onderscheid tussen onderwerpkeuze en casusselectie, de basis waarop onderzoekers keuzes maken om tot een empirisch geval te komen, en het verschil tussen ‘zuiver’ wetenschappelijk onderzoek en gebonden opdrachtonderzoek.Boeije en Tijmstra stellen ten eerste dat in het door ons geformuleerde redeneerschema de onderzoeksstappen van de onderwerpkeuze en de casusselectie door elkaar worden gehaald: het eigenlijke onderwerp staat halverwege het schema (stap 8), waarna de volgende stappen betrekking hebben op het vinden van een casus. Wij willen ons in reactie afvragen wat in kwalitatief onderzoek het onderwerp precies is en wanneer het onderzoek daadwerkelijk start. Hoewel een onderzoeker zeker niet boven in het schema moet blijven hangen, is het niet het geval dat alle kwalitatieve onderzoekers aan een onderzoek beginnen met een scherp toegesneden onderwerp. Niet voor niets gebruiken kwalitatieve onderzoekers vaak een flexibel design (Robson, 2002). Kwalitatief onderzoek is een iteratief proces. Onderzoekers moeten zich kunnen laten verrassen door wat ze tegenkomen in het veld en zo het onderzoek verder ontwikkelen. Daarbij zullen ze regelmatig teruggaan naar de literatuur om zich verder te verdiepen in wat ze ontdekken. Dit betekent dus dat het onderscheid tussen onderwerp en geval niet zo scherp te trekken is en dat zij in het daadwerkelijke onderzoeksproces nauw met elkaar verbonden zijn.Het tweede punt dat Boeije en Tijmstra maken, is dat het niet duidelijk is welke stappen onderzoekers (moeten) zetten om van het onderwerp naar een geval te komen. Met andere woorden: we gaan in het voorbeeld niet in op de inhoudelijke gronden van de afbakeningskeuzes. Hier hebben de auteurs zeker gelijk. Ons antwoord op dit punt relateert aan het doel van het schema. Het doel van het schema is niet om het impliciete denken van onderzoekers te beschrijven en het is ook niet een vooraf vastgelegd stappenplan waarlangs je je onderzoek uitvoert. Het is juist bedoeld om het redeneren te ondersteunen en te stimuleren. Het helpt onderzoekers te overdenken waar ze mee bezig zijn als ze onderzoek doen en hoe een onderzoeksthema zich verhoudt tot een concreet empirisch geval. Het schema laat zien dat de relatie tussen thema en geval het maken van keuzes impliceert, ongeacht het punt waarop een onderzoeker het schema binnenstapt. Ook al zou een onderzoeker direct beginnen met het idee om onderzoek te doen naar de rol van bestuurders in recente crises in Rotterdam, betekent dit niet dat die onderzoeker zich van het bestaan van een meer generiek algemeen thema en de theorie daarover niets hoeft aan te trekken. Zoals we in het artikel al stelden, kunnen keuzes binnen het schema op meerdere gronden worden gemaakt: op basis van literatuur, praktische overwegingen, enzovoort. Welke van deze keuzegronden daadwerkelijk worden gebruikt, hangt echter af van de omstandigheden.Bovenstaande brengt ons bij het punt van Groenland: het schema lijkt in zijn ogen vooral bedoeld te zijn voor onderzoekers die alle vrijheid hebben om keuzes te maken in het onderwerp en de cases die hen interesseren. Volgens ons zijn de gevolgen van het onderscheid tussen ‘zuiver’ wetenschappelijk onderzoek en opdrachtonderzoek, als het aankomt op het nut van ons schema, beperkt. Inderdaad, de vraagstellingen en de tijdslijnen voor het onderzoek zullen min of meer vastliggen en kunnen niet naar eigen inzicht worden gewijzigd. Maar om de vraag te kunnen beantwoorden komt er zeker ook, zoals Groenland zelf al aangeeft, theorie bij kijken. Kennis van de literatuur (de bovenkant van het schema) is nodig voor goed onderzoek. Wij zouden persoonlijk niet willen dat iemand onze bedrijfscultuur onderzocht die nog nooit van Schein (1992) heeft gehoord, om maar iemand te noemen die het concept organisatiecultuur theoretisch (en empirisch) heeft verkend. En wie de literatuur bestudeert, weet dat daar allerlei discussies in te vinden zijn. De theorie is in die zin niet direct beschikbaar als ‘geaccumuleerde kennis’ die van de plank gehaald kan worden, maar moet nog worden ‘klaargemaakt’ om toegepast te kunnen worden op een organisatie. Van belang is in dit geval dat ondanks dat het aandragen van oplossingen voor een praktisch probleem het doel is, de onderzoeker wel in staat moet zijn om verder boven in het redeneerschema te beginnen met denken. In het geval er vooral aandacht moet zijn voor het empirisch fenomeen en snel een opdracht moet worden afgerond, bestaat nog steeds te mogelijkheid om er later over na te denken in meer theoretische termen. Menig promovendus werkzaam bij een advies- of onderzoeksbureau werkt met data die zijn verzameld voor een opdracht. Het onderscheid tussen de promovendus en de businessonderzoeker vervaagt op dat moment. Niettemin is het inderdaad zo dat wij bij het maken van het redeneerschema het meer klassieke type onderzoek voor ogen hadden, waarbij de onderzoeker in grote mate zelf kan bepalen wat precies onderzocht wordt en waarom. En dan komen we weer terug bij het doel van het schema: onderzoekers kunnen het redeneerschema lezen van boven naar beneden en van beneden naar boven om hun denken te verbreden en te scherpen, en om hun bevindingen te kunnen begrijpen, verklaren en plaatsen in het bredere geheel.
-
-
-
Onderzoek naar praktijkkennis met behulp van psychodrama
Authors: Michiel de Ronde, Pierre de Laat & Jac GeurtsStudying tacit knowledge with psychodrama. Design of a qualitative research methodStudying tacit knowledge with psychodrama. Design of a qualitative research method
Play and playful methods are used frequently in coaching and in consultancy. This paper answers the question how to study the tacit knowledge of professionals when they use play as a method with their clients or client systems.According to Schön (1983) the practitioner creates in a learning process a virtual world to explore different actions and interventions. In this article it is described how psychodrama can be seen as a virtual world, in which an ‘as if’-world can be created that professionals can use to express, verbalize and explore their ‘embodied cognition’ (Damasio, 2010) about feelings in communication with their clients. It is argued that psychodrama can be conceived of as a research method, that enables to obtain insights into the pre-reflective experiences or tacit knowledge of the interactions between the professional, the client and the play method. It is assumed that this research method could also be used in the study of gaining insight into experiential knowledge in the production of arts and in group dynamics.
-
-
-
Veilig veldwerk in een onveilige wijk
By Timo PeetersSafe fieldwork in an unsafe neighborhood. Researching lynching in a Latin-American slumSafe fieldwork in an unsafe neighborhood. Researching lynching in a Latin-American slum
On July 23, 2007 Hólger Morales is caught breaking into a house in Atucucho, a slum in the outskirts of Quito. Morales is kicked, hit and eventually set on fire by an angry mob of neighborhood residents. He dies of his injuries on the spot. The author conducted four months of ethnographic fieldwork in Atucucho in search for explanations for and meanings of the lynchings in Atucucho. In this article he highlights some of the challenges, difficulties and restrictions of doing potentially dangerous fieldwork. He discusses, among other things, the process of gaining access to the neighborhood, the importance of a good gatekeeper and the extra measures taken because of the ‘delicacy’ of his subject of study.
-
-
-
Actor Netwerk Theorie: een filosofie én een methode toegepast in onderzoek over best practices in de langdurige zorg
Authors: Marlies Maaijen & Annemiek StoopendaalActor Network Theory: philosophy and research method applied in research about best practices in long-term careActor Network Theory: philosophy and research method applied in research about best practices in long-term care
This article describes the methodological consequences of using Actor Network Theory in the authors’ research which aimed to study the acting of best practices in long-term care practices. Doing ANT analysis requires the understanding of ANT key concepts which draw on an alternative ontology about reality and sociological acting. The unit of analysis of ANT focuses upon interactions between actors (human and non-human). The analysis traces and reconstructs interaction processes. ANT requires in-depth research which can be achieved by document analysis, interviews and observations. In addition it is recommended by the authors to investigate time in getting to know the everyday practices, habits and frequently used devices at the research site.
-
-
-
Hoe veteranen vertellen is veel interessanter dan wat veteranen vertellen
By Henk KoertenBook reviewBook review
In this contribution the author reviews Wat veteranen vertellen; verschillende perspectieven op biografische interviews over ervaringen tijdens militaire operaties edited by H. van den Berg, S. Scagliola and F. Wester.
-
-
-
Repliek
By Fred WesterReaction to the book reviewReaction to the book review
Reaction to the book review of Wat veteranen vertellen; verschillende perspectieven op biografische interviews over ervaringen tijdens militaire operaties edited by H. van den Berg, S. Scagliola and F. Wester.
-
-
-
Dupliek
By Henk KoertenBook review, answer to reactionBook review, answer to reaction
Answer of the author on the reaction to the book review of Wat veteranen vertellen; verschillende perspectieven op biografische interviews over ervaringen tijdens militaire operaties edited by H. van den Berg, S. Scagliola and F. Wester.
-
-
-
Hoe kunnen we het best informatie zoeken op het web?
More LessBook reviewBook review
In this contribution the author reviews The essential guide to using the web for research by N. Ford.
-
-
-
Een handboek met veel voorbeelden uit de kwalitatieve onderzoekstraditie
More LessBook reviewBook review
In this contribution the author reviews Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden by D. Mortelmans.
-
-
-
Kwalitatief onderzoek in het hoger onderwijs: lessen leren van elkaar
Authors: Miranda Snoeren, Antine Zijlstra, Leni Beukema, Harrie Jansen & Sjaak BrasterNewsNews
The section News gives an overview of current events.
-
Volumes & issues
-
Volume 29 (2024)
-
Volume 28 (2023)
-
Volume 27 (2022)
-
Volume 26 (2021)
-
Volume 25 (2020)
-
Volume 24 (2019)
-
Volume 23 (2018)
-
Volume 22 (2017)
-
Volume 21 (2016)
-
Volume 20 (2015)
-
Volume 19 (2014)
-
Volume 18 (2013)
-
Volume 17 (2012)
-
Volume 16 (2011)
-
Volume 15 (2010)
-
Volume 14 (2009)
-
Volume 13 (2008)
-
Volume 12 (2007)
-
Volume 11 (2006)
-
Volume 10 (2005)
-
Volume 9 (2004)